Hostname: page-component-848d4c4894-sjtt6 Total loading time: 0 Render date: 2024-06-13T18:59:23.610Z Has data issue: false hasContentIssue false

De diepe zeebodem, hoofdbekommernis van de derde zeerechtconferentie van de Verenigde Naties*

Published online by Cambridge University Press:  21 May 2009

Get access

Extract

In operative paragraph 2 of resolution 2750 C (XXV) of 17 December 1970, the General Assembly of the United Nations decided to convene in 1973 a new Conference on the Law of the Sea. Although this Conference will also deal with older aspects of the law of the sea, the cause of this decision was not so much the failure of the conference of 1960 as the necessity to meet the need for legal rules for completely new maritime activities, viz. the use of the floor and subsoil of the deepest oceans. The general philosophy and leading principles on which the new regulation will have to be based, are embodied in General Assembly res. 2749 (XXV), also of 17 December 1970, containing a “Declaration of Principles governing the Sea-Bed and the Ocean Floor, and the Subsoil thereof, beyond the Limits of National Jurisdiction”, the first concrete result of three years UN activities on the subject. The article tries to give an evaluation of the several principles of the Declaration, as well as of the procedure by which they have been brought about, all this in view of the announced international conference.

Type
Articles
Copyright
Copyright © T.M.C. Asser Press 1971

Access options

Get access to the full version of this content by using one of the access options below. (Log in options will check for institutional or personal access. Content may require purchase if you do not have access.)

References

1. Res. 2750 C (XXV), punt 2, U.N. Doc. A/Res/2750 (XXV), 14 januari 1971.

2. De resolutie voorziet weliswaar tevens de mogelijkheid de bijeenroeping te verdagen, mochten de voorbereidingswerkzaamheden tegen 1973 onvoldoende blijken (punt 3).

3. Young, R., The legal regime of the deep-sea floor, 62, A.J.I.L. (1968), p. 642.Google Scholar

4. Hierna geciteerd als de Verklaring (van 1970).

5. Res. 2749 (XXV), 17 december 1970. U.N. Doc. A/Res/2749 (XXV), 28 januari 1971.

6. Friedheim, R. L. en Kadane, J. B., in: Quantitative content analysis of the U.N. seabed debate—Methodology and a continental shelf case study, 24, Intern. Organiz. (1970), 479502CrossRefGoogle Scholar, behandelen in dit verband een originele ontledingstechniek. Z. o. Friedheim, R. L., Understanding the Debate on Ocean Resources, Denver, Col. (Social Science Foundation and Graduate School of International Studies, Univ. of Denver), 1969 (Monograph Series in World Affairs, 6, n° 3).Google Scholar

7. Wij verkiezen de weergave van de betiteling van het agendapunt in een der officiële UNO-talen boven een officieuze vertaling.

8. Rapport du Comité des utilisations pacifiques du fond des mers et des océans au-delà des limites de la juridiction nationale, Ass. Gén., Doc. off.: 25e session, suppl. n° 21 (A/8021), New York, 1970, 218 p.Google Scholar

9. Rao, K. K., The legal regime of the sea-bed and ocean floor, 9, Indian Jnl. of intern, law (1969), p. 2.Google Scholar

10. Deze activiteit situeerde zich vnl. in de schoot van verschillende gespecialiseerde organisaties: UNESCO, FAO, WMO, IMCO, en IAEA. Een van de belangrijkste realisaties in dit verband is de in 1960 door UNESCO opgerichte IOC (Intergovernmental Oceanographic Commission), waarin de Sovjet Unie steeds een belangrijke rol speelde. In de Verenigde Naties zelf begon de actie vnl. met ECOSOC-res. 1112 (XL) van 7 maart 1966, gevolgd door A.V. res. 2172 (XXI) van 6 december 1966, betreffende de “resources of the sea”, waarvoor de Verenigde Staten het initiatief opeisen (zie ook sub (15)).

11. Malta werd slechts lid van de Verenigde Naties in decomber 1964.

12. Voor de oorspronkelijke formulering van het voorstel en het begeleidende memorandum zie U.N. Doc. A/6695 van 18 augustas 1967. Over de bedoelingen van Malta, raadpl.: Pardo, A., Who will control the seabed?, 47, Foreign Affairs (1968), 123137CrossRefGoogle Scholar; id., Sovereignty under the seaThe threat of national occupation, Round table, 10 1968, 341355Google Scholar; id., [Whose is the bed of the sea?] in: Proceedings of the American Society of International Law at its 62nd annual meeting, 1968, Washington, D.C., 1968, p. 216229Google Scholar; id., Development of ocean space—An international dilemma, 31, Louisiana law review (1970), 4572, 108120.Google Scholar

13. Rapport annuel du Secrétaire Général sur l'activité de l'organisation, 16 juin 1967–15 juin 1968, Ass. Gén., doc. off. 23e sess., suppl. n° 1, (A/7201), p. 47.

14. Het betrof vnl. Latijns-Amerikaanse landen, die, wegens de eigen opvatting omirent de souvereiniteitsrechten van kuststaten, tevens, echter met minder succes, aandrongen op het gebruik van het meervoud in het begrip “buiten de nationale jurisdictie”. Zie de verklaringen van Peru, U.N. Doc. A/C.1/PV. 1529, 15 nov. 1967, p. 56, en van Chili, U.N. Doc. A/C.1/PV. 1526, 13 nov. 1967, p. 22–23.

15. De resolutie van de Algemene Vergadering betreffende de rijkdommen van de zee (res. 2172 (XXI), 6 dec. 1966) was inderdaad behandeld geworden door de Tweede Commissie. Met deze resolutie werkte de A.V. verder het initiatief van de ECOSOC uit, die reeds in zijn res. 1112 (XL) van 7 maart 1966 de Secretaris-generaal o.a. had verzocht een Studie voor te leggen omtrent de stand van de kennis betreffende de rijkdommen van de zee buiten het Continentaal Plateau en de technieken die bij hun exploitalie worden aangewend.

16. Andrassy, J.: International law and the resources of the sea, New York (Columbia Univ. Press), 1970, p. 139, voetnoot 13.Google Scholar

17. Voor de commentaar van Malta in dit verband: U.N. Doc. A/PV. 1583, 6 oktober 1967, p. 82–83.

18. Ook in 1970 werd nog een voorstel van de Sovjet Unie om delen c en d van agendapunt 25 (de zienswijzen van de lidstaten omtrent een internationale zeerecht-conferentie en de breedte van de territoriale zee) naar de Zesde Commissie te verzenden, verworpen. Zie: Rapport van de Eerste Commissie, U.N. Doc. A/8097, 16 dec. 1970, Franse tekst, blz. 2.

19. Voor de weergave van deze behandeling en de documenten in betrekking hiermee, zie de officiële documenten van de A.V., 22e zitt., annexen, punt 92 van de dagorde.

20. Cheever, D. S., The role of international organization in ocean development, 22, Intern. Organiz. (1968), p. 631, 632.CrossRefGoogle Scholar

21. ibid., p. 633 (z.o. voetnoot 8).

22. A.V. Res. 2340 (XXII), 28 dec. 1967 (A. G. Doc. off., 22e sess, suppl. n° 16 (A/6716), p. 14–15).

De ontwerpresolutie werd voorgedragen door 44 landen, nadat een akkoord was bereikt in de school van een niet openbaar beraadslagende werkgroep, samengesteld uit afgevaardigden van deze staten, en de tekst zelf was opgesteld door een beperkte groep van zes afvaardigingen. De Belgische vertegenwoordiger, die deel uitmaakte van beide groepen, presenteerde het ontwerp aan de A.V.

23. Het ad hoc comité hield drie zittingen, van 18 tot 23 maart, van 17 juni tot 9 juli, en van 19 tot 30 augustus 1968.

24. Rapport du Comité spécial chargé d'étudier les utilisations pacifiques du lit des mers et des océans au-delà des limites de la juridiction nationale, U.N. Doc. A/7230. Voor de voorstellen zie A/AC. 135/20, 21, 24, 25, 26, 27, 30.

25. A.V. res. 2467 (XXIII) A, B, C en D, 21 december 1968 (A.G. Doc. off., 23e sess. suppl. n° 18 (A/7218), p. 15–18). Voor de voorafgaande besprekingen zie de officiële documenten van de A.V. 23e zitt., punt 26 van de dagorde.

26. Comité des utilisations pacifiques du fond des mers et des océans au-delà des limites de la juridiction nationale; Committee on the Peaceful Uses of the Seabed and Ocean Floor beyond the Limits of National Jurisdiction, hierna geciteerd als Zeebodemcomité.

27. nl. van 6 tot 7 februari, van 10 tot 28 maart en van 11 tot 29 augustus 1969, in opdracht van resol. 2467 (XXIII) en op 26 febr., van 2 tot 26 maart en van 3 tot 28 augustus 1970, in opdracht van resol. 2574 (XXIV). Het Comité bezorgde de Algemene Vergadering twee rapporten, resp. vervat in doc. A/7622 met add. 1 (A.G. Doc. off. 24e sess., suppl. n° 22 en 22A) voor de 24e A.V. en A/8021 (A.G. off.: 25e sess., suppl. n° 21) voor de 25e A.V. Deze documenten bevatten o.a. de afzonderlijke rapporten van de twee sub-comités.

28. In het rapport van het Comité voor de 25e A.V. kon als bijzonder belangrijk worden aangestipt het feit dat “le degré d'accord a augmenté dans les deux dernières années et, si les progrès ont été plus lents que le Comité ne l'avait espéré, ils ont été suffisants pour que l'on demeure confiants dans la conclusion de l'accord général nécessaire pour élaborer la base et déterminer les conditions du régime international qui prendra la forme d'un traité.” Doc. A/8021, p. 28.

29. Zie de beschrijving van de werkzaamheden van het Comité in A/7622, blz. 6–9, 10–16, 50 en vnl. A/8021, blz. 30–32 (Franse tekst).

30. Res. 2750 C (XXV), punt 2.

31. Rapport annuel du Secrétaire Général sur l'activité de l'organisation, 16 juin 1968–15 juin 1969, A.G., Doc. off.: 24e sess., suppl. n° 1(A/7601), p. 45.

32. Rapport van het Zeebodemcomité, A/7622, gecit. sub (27), p. 40–44.

33. Res. 2574 A (XXIV), 15 december 1969, (A.G. Doc. off., 24e sess., suppl. n° 30, (A/7630), p. 10.

34. Vervat in U.N. Doc. A/7925, 17 juli 1970; add. 1, 27 aug. 1970; add. 2, 10 sept. 1970; add. 3, 1 okt. 1970.

35. De resolutie, gecit. sub (1), werd aangenomen met 108 stemmen voor. 7 landen stemden legen: Bulgarije, Hongarije, Polen, Wit-Rusland, Oekraïne, Tsjechoslovakije en de Sovjet-Unie. 6 onthielden zieh: Saoudi-Arabië, Birma, Cuba, Mongolië, Roemenië en Venezuela.

36. Griffin omschrijft met de term “ocean space” het totaal van het milieu samengesteld uit de “water surface, water column, seabed, subsoil”; Griffin, , The emerging law of ocean space, 1, International Lawyer, (1967), 548587.Google Scholar

37. Een aanduiding van de vaststelling dat de toekomstige conferentie zich eigenlijk niet zal moeten beperken tot een herziening van die regelen van het geldende zeerecht die onverenigbaar zullen blijken met het ontworpen stelsel voor de diepe zeebodem, is bijvoorbeeld ook het feit dat het probleem van de breedte van de territoriale zee onafhankelijk van de zeebodemkwestie door enkele lidstaten ter opname op de agenda van de 25e A.V. werd voorgesteld (zie A/8047 voor Bulgarije, Syrië en de Sovjet Unie en A/8047/add. 1, 2, 3 en 4 voor resp. Hongarije, Polen, Irak en Tsjechoslovakije). De bezorgdheid die ten grondslag lag aan dit verzoek was de loutere overweging dat de breedte van de territoriale zee een belangrijk probleem van zeerecht stelt, dat nog geen oplossing kent. Het voorstel werd op de agenda opgenomen onder d) van punt 25.

38. Deze mening werd o.a. vertolkt, weliswaar met verschillende schakeringen, door de woordvoerders van de Verenigde Staten, België, Canada, Denemarken, Griekenland, IJsland, Indonesië, Irak, Nieuw Zeeland, Nederland, de Filippijnen, Groot Brittannië, de Sovjet-Unie, Oekraïne en Wit-Rusland.

39. O.a. Argentinië, Brazilië, Kameroen, Columbia, Cyprus, Ecuador, India, Jamaica, Kenya, Libië, Maleisië, Nigeria, Pakistan, de Verenigde Arabische Republiek en Trinidad-en-Tobago.

40. Tevens werden de gespecialiseerde organisaties uitgenodigd het Comité de nodige wetenschappelijke en technische documentatie te verschafen (Resol. 2750 C (XXV), punt 13).

41. Een voorstel van enkele landen de werkzaamheden toe te vertrouwen aan een plenair Comité werd niet weerhouden. De niet vertegenwoordigde lidstaten zijn welis waar uitgenodigd als waarnemers aan de werkzaamheden deel te nemen.

42. Voor een samenvatting van de verschillende zienswijzen, zie evenwel: U.N. Monthly Chronicle, VIII, nr. 3 (04 1971), p. 2126.Google Scholar

43. La Commission du droit international et son æuvre, New York (Nations Unies), s.d., p. 12.Google Scholar

44. De werkzaamheden van de drieëntwintigste zitting van de Commissie voor Internationaal Recht dienen bijvoorbeeld over 14 weken te worden gespreid (van 26 april tot 30 juli 1971), terwijl de gemiddelde duurtijd van een zitting in het verleden slechts 10 weken bedroeg.

45. Aldus bijv. Lévy, J.P., Pour un droit des fonds océaniques, XXI, Chron. de polit. étrangère (1968), p. 731Google Scholar; Rao, K. K., l.c., p. 14.Google Scholar

46. Men kan de beslissing van de A.V. hier bijv. geen quasi-legislatieve waarde toekennen, omdat het zou gaan om gewoonterecht (zie Castañeda, J., The underdeveloped nations and the development of international law, 15, Intern. Organization (1961), p. 4748)CrossRefGoogle Scholar. Bepaalde landen, waaronder België, hebben er tijdens de debatten uitdrukkelijk op gewezen dat een Verklaring van principes geen positief recht kan scheppen en haar inhoud geen dwingend karakter vertoont. (bijv. A/C.I/PV. 1788, 8 dec. 1970, blz. 28 Franse tekst).

In verband met de waarborgen voor de eerbiediging van de verkondigde principes kan wel worden gezegd dat punt 14 van de Declaratie verklaart dat elke Staat en elke internationale organisatie de verantwoordelijkheid dragen voor de conformiteit van de activiteiten van onder hun jurisdictie ressorterende lichamen of personen, met het te vestigen internationaal regime, en dat elke schade voortspruitende uit dergelijke activiteiten dient vergoed te worden.

47. Res. 2574 B (XXIV), punt 4, verzoekt het Comité inderdaad “de hâter ses efforts en vue d'établier un enoncé complet et équilibré de ces principes et de présenter un projet de déclaration à l'Assemblée Générale lors de sa vingt-cinquième session”.

48. Document A/C.1/L. 542.

49. Verslag van de 1773e zitting van de Eerste Commissie, 25 nov. 1970, Doc. A/C.1/P.V. 1773, blz. 17–18/20 (Franse tekst).

50. A/C.I/L. 544, Op enkele landen na (waaronder België) betreft het grotendeels ontwikkelingslanden.

51. Rapport van de Eerste Commissie, U.N. Doc. A/8097, 16 dec. 1970, blz. 32 v. (Franse tekst).

52. De schikking van de principes in de Verklaring zelf lijkt dikwijls weinig logisch en geeft een slordige indruk.

53. Hierna afgekort tot Zee- of Oceaanbodemzone of kortweg Zone. Ook met “de diepe zeebodem” bedoelen wij deze zone, dit in tegenstelling tot de (minder diepe) zeebodem die deel uitmaakt van het Continentaal Plat.

54. Rapport du sous-comité juridique, opgenomen in A/7622, blz. 45, § 85.

55. Denorme, R., la question des fonds marins et son examen par les Nations Unies, XXII, Chron. de politique étrangère (1969), p. 408.Google Scholar

56. Wel eens “kuststaattheorie” of “national lake theory” genoemd.

57. Oda, S., International Control of Sea Resources, Leiden (Sijthoff) 1963, p. 167168Google Scholar. Zie vanwege Oda, ook: The Geneva Conventions on the law of the sea; some suggestions for their revision, 1, Natural resources lawyer (1968), 103114Google Scholar; id. Boundary of the continental shelf, 12, Japanese Annual of intern. law (1968), 264284Google Scholar; id., Proposals for revising the Convention on the Continental Shelf, 7, Columbia Jnl of transnational law (1968), 1131.Google Scholar

58. art. 6 (1).

59. Young, R., The legal regime of the deep-sea floor, 62, A.J.I.L. (1968), 644Google Scholar. In verband met de nood aan juridische zekerheid voor de risicovolle en kapitaalvergende ondernemingen van kandidaat-exploiteerders, wijst Bernfeld bijv. op de noodzaak van een onmiddellijke verdeling van de totale zeebodem: Bernfeld, S.S., Developing the resources of the sea; security of investment, 2, International Lawyer (19671968), p. 76Google Scholar. Hij schrikt er niet voor terug te beweren daf “The objective of the Convention on the Continental Shelf was to divide the beds of the seas among the coastal nations for that was the real need if future conflicts were to be avoided” (ibid., p. 72).

60. Het Internationaal Gerechtshof gaf in de zaak betreffende de verdeling van het Continentaal Plat van de Noordzee tussen Nederland, Duitsland en Denemarken, een belangrijke aanwijzing in dit verband waar gezegd wordt dat “by no stretch of imagination can a point on the continental shelf situated say a hundred miles, or even much less, from a given coast, be regarded as “adjacent” to it” (North Sea Continental Shelf Cases, 1969, Opinion of the Court (gestencilde tekst), p. 35Google Scholar; 8, Intern. Legal Materials (1969), p. 340).Google Scholar

61. Rapport de la Commission du droit international, in Annuaire de la Commission du droit international, 1956, vol. II (UNO doc. A/CN. 4/SER. A/1956/Add. 1), p. 297Google Scholar. De Commissie was niettemin van oordeel dat in geen te sterke mate van de geologische betekenis van het begrip kan worden afgeweken.

62. Men kan hier bijv. uit opmaken dat de ILC bij het ontwerpen van een regeling voor het Continentaal Plat niet aan het totaal van de zeebodem dacht: zie bijv. de opmerkingen van prof. Srelle, Sir S. Fitzmaurice en Dr. Garcia-Amador, in ILC Year book, 1956, I, 8e zitt., p. 135, 137; dit argument wijzigt volgens Odor echter niets aan de gevolgtrekkingen die men uit de regel van art. 1 van het Verdrag van 1958 betr. het Continentaal Plat kan maken.

63. Colombos, C. J., The international law of the sea, London, 1967 (6e ed.), p. 67, § 81.Google Scholar

64. art. 2.

65. Punt 13 a), dat slechts laattijdig aan de Verklaring werd toegevoegd. Zie UN Doc. A/C.1/PV. 1773, blz. 18/20.

66. Zie bijv. Auburn, F., The international seabed area, 20, I.C.L.Q. (1971), p. 179.CrossRefGoogle Scholar

67. Dit was ook de mening van de Belgische vertegenwoordiger in de Algemene Vergadering (U.N. Doc. A/C.I/PV. 1788, 8 dec. 1970, blz. 26, Franse tekst).

68. Denorme, R., l.c., p. 409.Google Scholar

69. De heer Benites, vertegenwoordiger van Ecuador, verklaarde aldus in de A.V. dat “… il est naturel qu'aussi longtemps quene seront pas établis le régime juridique et le mécanisme administratif, les pays en voie de développement se refusent à accepter une limitation de leur juridiction,…” (U.N. Doc. A/C.I/PV. 1782, 3 dec. 1970, p. 22).

70. Lévy, J. P., Pour un droit des fonds océaniques, XXI, Chron. de politique étrangère (1968), p. 734.Google Scholar

71. Auburn, F., l.c., p. 179.Google Scholar

72. Young, , l.c., p. 642.Google Scholar

73. art. 13.

74. Vijf jaar nadat het verdrag in working trad op 10 juni 1964.

75. Zie Henkin, L., International law and “the interests”—The law of the seabed, 63, A.J.I.L. (1969), 504510.Google Scholar

76. Het omvat een ontwerp van Conventie van de Verenigde Naties betreffende de internationale zeebodemzone, U.N. Doc. A/AC. 138/25, opgenomen in het Rapport van het Zeebodemcomité voor 1970, U.N. Doc. A/8021, als annex V.

77. Zie Petroleum Resources under the ocean floor, National Petroleum Council, Washington, D.C., 1968.Google Scholar

78. Waarvan de belangrijkste exponenten zijn: het rapport van de Commission on Marine Science, Engineering and Resources: Our Nation and the Sea, Washington, D.C. (U.S. Government Printing Office), 1969Google Scholar, en de door president Nixon op 23 mei 1970 geformuleerde voorstellen (U.S. Mission to the U.N., Press Release USUN—70 (70), May 25, 1970). Raadpl. ook Ratiner, L.S., United States oceans policy; an analysis, 2, J. marit. law and comm. (1971), 225266.Google Scholar

79. art. 1(2).

80. Art. 1 (3). De aldus bepaalde grenslijnen dienen ter goedkeuring aan een internationale Commissie te worden voorgelegd (art. 1 (4)).

81. Barnhoorn, L.A.N.M., Resolutie 2574 A en de grens van het continentaal plat, 43, Nederl. Juristenbl. p. 1414.Google Scholar

82. Verklaring, punt 1.

83. Gidel, G., Le droit international public de la mer, d. I, 1932, p. 215Google Scholar; J.P. A.François in zijn rapport voor de Commissie voor internationaal recht van 1950 (A/CN4/17); Bierzanek, R., La nature juridique de la haute mer, 65, Rev. gén. de dr. intern, public., (1961), 233259.Google Scholar

84. Rapport van het Zeebodemcomité voor 1969, A/7622, blz. 17 (Franse tekst).

85. Het ten slotte gehockte resultaat werd tijdens de debatten van de 25e A.V. door meerdere delegaties dan ook de belangrijkste verwezenlijking van de tot dan gevoerde werkzaamheden aanzien en het nieuw ingevoerde principe werd als belangrijkste punt van de Verklaring bestempeld.

86. Griffin, W.L., The emerging law of ocean space, 1, International Lawyer (1967), p. 585.Google Scholar

87. ibid., p. 586.

88. Creamer leidde uit de bestaande rechtsregels de rechtmatigheid van occupatie af: Creamer, R.A., Title to the deep seabed; prospects for the future, 9, Harvard international law journal (1968), p. 214219.Google Scholar

89. Henkin, L., Law of the Sea's Mineral Resources, New York (Institute for the Study of Science in Human Affairs of Columbia University), 1968, p. 30.Google Scholar

90. Lévy, J.P., l.c., p. 727.Google Scholar

91. Rapport Zeebodemcomité, 1969, A/7622, p. 18.Google Scholar

92. Het Ruimteverdrag betitelt de in de ruimte gevoerde activiteiten bijv. als “l'apanage de l'humanité tout entière” (art. 1).

93. Rapport Zeebodemcomité 1969, A/7622, p. 17.Google Scholar

94. Zie punten 3, 4, 6, 9, 14, 15 van de Verklaring.

95. In tegenstelling tot de Stelling verdedigd door Colombos, o.c., § 81.

96. Denorme, R., l.c., p. 417, 418.Google Scholar

97. Verklaring, punt 9.

98. Verklaring, punt 6, en ook punt 15.

99. Rapport Zeebodemcomité 1969, A/7622, p. 23 e.v.Google Scholar

100. De Verklaring verwijst er uitdrukkelijk naar in punten 6 en 15.

101. Andrassy, J., International law and the resources of the Sea, New York (Columbia Univ. Press), 1970, p. 131.Google Scholar

102. Punt 9 bepaalt: “Sur la base des principes de la présente Déclaration, un régime international s'appliquant à la zone et à ses ressources et assorti d'un mécanisme international approprié destiné à donner effet à ses dispositions sera établi par un traité international d'un caractère universel, généralement convenu. Le régime prévoira, notamment, la mise en valeur méthodique et sûre et la gestion rationelle de la zone et de ses ressources, ainsi que le développement de leurs possibilités d'utilisation, et assurera le partage équitable par les Etats des avantages qui en seront retirés, comptetenu particulièrement des intérêts et des besoins des pays en voie de développement, qu'il s'agisse de pays côtiersou de pays sans littoral”.

103. Etude de la question de la création en temps voulu d'un mécanisme international approprié en vue de favoriser l'exploration et l'exploitation des resources du fond des mers et des océans au-delà des limites de la juridiction nationale et l'utilisation de ces resources dans l'intérêt de l'humanité, Rapport du Secrétaire général, in het Rapport van het zeebodemcomité voor 1969, U.N. Doc. A/1622, annex II, p. 121234.Google Scholar

104. Res. 2574 C (XXIV), 15 december 1969, A. G., Doc. off.: 24e sess., suppl. n° 30, (A/7630), p. 11.

105. Etude concernant un mécanisme international, Rapport du Secrétaire général, U.N. Doc. A/AC. 138/23, alsook in A (8021), annex III, p. 67137.Google Scholar

106. ibid., p. 99.

107. Rapport van het Zeebodemcomité 1970, A/8021, p. 16 e.v.

108. Cheever, D.S., The role of international organization in ocean development, 22, International Organ. (1968), p. 648CrossRefGoogle Scholar; Christly, F-T Jr., A social scientist writes on economic criteria for rules governing exploitation of deep sea minerals, 2, International Lawyers (1968), p. 240Google Scholar; de Mestral, A.L.C., Le régime juridique du fond des mers; inventaire et solutions possibles, 74, Rev. gén. de dr. int. public. (1970), p. 665.Google Scholar

109. Rapport van het Zeebodemcomité voor 1970, A/8021, blz. 26.Google Scholar

110. Lévy, J.P.suggereert dit in: Pour un droit des fonds océaniques, XXI, Chron. de politique étrangère (1968), p. 737.Google Scholar

111. Andere, minder uitvoerige, werkdocumenten werden voorgelegd door Groot-Brittanni (A/AC. 138/26 als annex VI in A/8021) en Frankrijk (A/AC. 138/27, als annex VII in A/8021).

112. art. 5 en hoofdstuk IV (art. 31–65).

113. ISRA zou ook een gedeelte van de inkomsten uit de exploitatie in de “International Trusteeship Area” (ITA), waarvoor echter door de kuststaten licentie werd verleend, in ontvangst nemen.

114. Auburn, F., The international seabed area, 20, ILCQ. (1971), p. 191.CrossRefGoogle Scholar

115. Zie punten 5 en 8 van de Verklaring.

116. Over de militaire aspecten van de zeebodemproblematiek: Alexeyev, A., Prohibiting military use of the sea-bed, Intern. Affairs (Moscow) (1971), 6062Google Scholar; Burke, W.T., Towards a better use of the ocean, Stockholm (Intern. Peace Research Institute), 1969, p. 83113Google Scholar; Ernst, K.D. en Görner, G., Meeresboden darf nur für friedliche Zwecke genutzt werden, 15, Aussenpolitik, (1970), 239255Google Scholar; Kalinkin, G., Military use of the sea-bed should be banned, Intern. Affairs (Moscow) (1969), 4548Google Scholar; Klein, J., L'utilisation militaire des fonds marins et le désarmement, 35, Politique étrangère (1970), 405438CrossRefGoogle Scholar; Petrowski, L.C., Military use of the ocean space and the continental shelf, 7, Columbia jnl. of transnational law, (1968), 279302Google Scholar; Tomilin, Y., Keeping the sea-bed out of the arms race, Intern. Affairs, (Moscow) (1970), 4145Google Scholar; Young, E., Ocean policy and arms Control, 26, World today (1970), 401407.Google Scholar

117. Resol. 2660 (XXV), goedgekeurd met 104 stemmen voor, 2 tegen (El Salvador, Peru) en 2 onthoudingen (Ecuador en Frankrijk). Officiële Engelse titel: Treaty on the Prohibition of the Emplacement of Nuclear Weapons and Other Weapons of Mass Destruction on the Sea-bed and the Ocean Floor and in the Subsoil Thereof. (U.N. Press Release GA/4355, December 17, 1970). Het voorafgaand verslag van de Eerste Commissie van de A.V. draagt nr. A/8198.

118. Het Verdrag werd op 11 februari 1971 te Moskow voor ondertekening open-gesteld. 39 staten ondertekenden op die dag. Op 22 juni 1971 deponeerde Japan als vijfde land zijn ratiflcatiedocumenten bij de regeringen van de VS, de SU en Gr. Brittannië. 22 ratificadas, waartoe de VS, de SU en GB moeten behoren, zijn vereist opdat het Verdrag in werking zou treden (art. X, (3)).

119. Res. 2340 (XXII), punt 1.

120. Res. 2467 A (XXIII), punt 3.

121. The United Nations and disarmament, 19451970, New York (United Nations, Department of political and Security Council affairs), 1970, p. 180.Google Scholar

122. Het Verdrag stamt nl. van een door de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten gezamenlijk opgesteld en voorgesteld ontwerp (zie infra).

123. Rapport van het Zeebodemcomité voor 1969, A/7622, blz. 26–29 en 46–47 (Franse tekst).

124. Deze officiële Stelling van de Verenigde Staten stemde echter niet altijd overeen met in de V.S., onder privaat initiatief opgestelde ontwerpen. Zie Denorme, R., l.c., p. 420.Google Scholar Over de houding van de V.S. zie ook: Smith, G., US views on sea-bed proposals at Eighteennation disarmament conference, 60, Department of State Bulletin, 21 04 1969, 333337.Google Scholar

125. Document DC/232, annex C, ENDC/240.

126. The U.N. and disarmament, zie supra noot 121, p. 181182.Google Scholar

127. Denorme, R., l.c., p. 420.Google Scholar

128. Doc. DC/232, annex C, CCD 269; het ontwerp verscheen onder gewijzigde vorm op 30 Oktober: ibid., annex A, CCD/274.

129. Met het oog op de vestiging van een internationaal regime voor de diepe zeebodem stelden de Verenigde Staten op 3 augustus 1970 in de school van het Zeebodem-comité te Genève ook voor de grens van de territoriale zee definitief op 12 zeemijlen van de kust te bepalen. (Journal de Genève, 4 08 1971, p. 5).Google Scholar

130. Alexeyev, A., l.c., p. 61, 62.

131. art. III.

132. Een illustratie van de labiliteit van de inhoud van het principe levert bijv. art. 4 van het hierboven meermaals aangehaalde Amerikaans ontwerp voor een zeebodem-verdrag, dat zou kunnen worden geïnterpreteerd als zou de Amerikaanse regering buiten de 200 m dieptegrens een volledige ontwapening voorstaan. Aldus Auburn, F. M., The international seabed area, 20, L.C.L.Q. (1971), p. 190.Google Scholar

133. Rapport van het Zeebodemcomité voor 1969, A. G., doc. off.: 24e sess., suppl. n° 22A (A/7622/Add. 1), p. 2; The U.N. and disarmament, zie supra noot 121, p. 184.Google Scholar Aan de afkeuring door het Zeebodemcomité van de uitdrukkelijke verwijzing naar het Verdrag van 1958 werd echter spijtig genoeg geen gevolg gegeven.

134. zie punten 7, 9 en 10 van de Verklaring.

135. Murty, B.S., The international regulation of the uses of sea-bed and ocean floor, 9, Indian Jnl. of intern, law (1969), p. 77.Google Scholar

136. Burke, W.T., Towards a better use of the ocean (Contemporary legal problems in ocean development by W.T. Burke, Comments and recommendations by an international symposium), Stockholm (International Peace Research Institute), 1969, p. 15, voetnoot 1.Google Scholar

137. Zie de Conventie van New York van 8 juli 1965 (door CNUCED, TD/B/18 en TD/Transit/9 en Con. 1 en 7 en art. 3 van het Verdrag van 1958 betr. de Volle Zee. Zie ook Palazzoli, C., De quelques développements récents du droit des gens en matière d'accès à la mer des pays dépourvus de littoral, 70, Rev. gén. de dr. intern, public (1966), 667735Google Scholar, waarin echter geen gewag wordt gemaakt van de zeebodem.

138. Rapport van het Zeebodemcomité voor 1969, A/7622, P. 30, 47 (Franse tekst). Men moet echter vaststellen dat de representativiteit van het ad hoc Comité in dit ver band te wensen overliet: geen enkel kustloos land van Azië, Afrika of Latijns Amerika behoorde tot de 35 leden. In het verleden wijdde de Algemene Vergadering reeds aandacht aan de Problemen van kustloze staten in haar resoluties 1028 (XI) van 20 februari 1957 en 1105 (XI) van 21 februari 1957.

139. Mushkat, M., The African approach to some basic problems of modern international law, 7, Indian Jnl. of intern, law (1967), p. 346.Google Scholar

140. Dit leren ons o.a. de lijsten van de landen die partij werden bij de vier conventies van 1958.

141. Douence, J.C., Droit de la mer et développement économique sur la côte occidentale d'Afrique, 71, Rev. gén. de dr. intern, public. (1967), p. 112.Google Scholar

142. Prakash Sinha, S., New nations and the law of nations, Leiden (Sijthoff), 1967, p. 113 e.V.Google Scholar, en zie de verklaringen van Ecuador, Argentini, Kameroen, Chili, El Salva dor, India, Iran, Jamaica, Peru, de Filippijnen, Soedan en Trinidad-en-Tobago tijdens de 25e zitting van de Algemene Vergadering.

143. Douence, J.C., l.c., p. 140.Google Scholar

144. Friedheim, R.L., Understanding the debate on oceans resources 1969, p. 6Google Scholar; Auburn, F.M., l.c., p. 176Google Scholar; Houben, , Zeerecht in de diepte, 23, Internationale Spectator (1969), p. 846.Google Scholar

145. de Mestral, A.L.C., Le régime juridique du fond des mers; inventaire et solutions possibles, 74, Rev. gén. de dr. intern, public (1970), p. 645.Google Scholar

146. Met res. 2750 A (XXV) gaf de A.V. de Secretaris-generaal opdracht, een rapport op te stellen over de repercussies die de exploitatie van de zeebodem zou kunnen hebben op het welzijn van de ontwikkelingslanden.

147. Sereni, A.P., Les nouveaux états et le droit international, 72, Rev. gén. de dr. intern, public. (1968), p. 319.Google Scholar

148. De uitbreiding van de samenstelling van het Zeebodemcomité gebeurde ook in net voordeel van de ontwikkelingslanden.

149. In het récente Amerikaans verdragsontwerp (A/AC. 138/25) dienen 12 van de 24 leden van de Raad van de “International Seabed Resource Authority” ontwikkelings-landen te zijn (art. 36; 2 leden zijn kustloze staten en 6 leden moeten behoren tot de industrieel meest ontwikkelde partijstaten).

150. In dit verband legde de Secretaris-generaal reeds een préliminaire nota voor: Méthodes et critères possibles de répartition, au sein de la communauté internationale, des revenus et autres avantages tirés de l'exploitation des ressources de la zone située au-delà des limites de la juridiction nationale, A/AC. 138/24, opgenomen als annex IV in het Rapport van het Zeebodemcomité voor 1970 (A/8021, blz. 139–145).

151. Punt 10 van de Verklaring. Over de juridische aspecten van het wetenschappelijk onderzoek in het zeemilieu: Brown, E.D., Freedom of scientific research and the legal regime of hydrospace, 9 Indian Jnl. of intern, law (1969), 327380Google Scholar; Burke, W.T., A report on international legal problems of scientific research in the oceans, Columbus (Ohio State University), 1967, 143 p.Google Scholar; Sroustra, F., Legal problems of scientific research in the oceans, 1, Journal of Maritime law and commerce, (1970), 603614Google Scholar; Schaefer, M.B., Freedom of scientific research and exploration in the sea, 4, Stanford Jnl. intern, stud. (1969), 4670.Google Scholar

152. Zie bijv. U.N. Doc. A/C/I/PV 1788, 8 dec. 1970, p. 27, 28.Google Scholar

153. Zie Brown, E.D., l.c.

154. Art. 5 van het Verdrag van 1958 betreuende het Continentaal Plateau alludeert op de vrijheid van het wetenschappelijk onderzoek. Het principe figureert echter niet tussen de vier expliciet vermelde vrijheden van de volle zee (art. 2 Verdrag Voile Zee). Het wordt wel vermeld in het rapport van de Commissie voor Internationaal Recht (Annuaire de la C.D.I., 1956, II, p. 9).Google Scholar

155. Deze vrees voor het onbekende was ook drijfveer voor de idee van een internationaal oceanografisch decennium, waarvan vooral de Verenigde Staten de promotor waren. Zie: U.S. explains proposals for international decade of ocean exploration (Statement by Ambassador Wiggins and text of draft resolution), LIX, U.S. Department of State Bulletin (1968), 574578Google Scholar; evenals A.V. res. 2467 D (XXIII).

156. Lévy, , J.P., l.c., p. 729.Google Scholar

157. Zie punten 11 en 13 (b) van de Verklaring.

158. Raadpl.: L'environnement, les Nations Unies affrontent une nouvelle tâche, VIII, ONU, Chron. mens. (1971), n° 2, p. 3549.Google Scholar Voor het zeemilieu: Schachter, O. en Serwer, D., La pollution des mers. Frôlons-nous la catastrophe? (Un rapport sur les problèmes et les solutions relatifs à la pollution des mers), VIII, ONU, Chron. mens. (1971) n° 3, p. 3052Google Scholar (weergave van een UNITAR-document).

159. Rapport van het Zeebodemcomité voor 1969, A/1622, p. 36–39, 48 (Franse tekst); z.o. res. 2467 A (XXIII) (punt 2 (d)) en 2467 B (XXIII). Resultaat van deze laatste was een rapport van de Secretaris-generaal, voorgelegd aan de 25e Algemene Vergadering: Pollution des mers et autres effets dangereux et néfastes pouvant résulter de l'exploration et de l'exploitation du fond des mers et des océans et de leur sous-sol au-delà des limites de la juridiction nationale, U.N. Doc. A/7924, 11 juni 1970, 16 p.

160. Het Comité uitte zijn ongerustheid omirent dergelijke handelwijzen in een unaniem aanvaarde verklaring op 20 augustus 1970. (Rapport Comité, A/8021, blz. 9).

161. Zie reeds het Verdrag van 1958 betreffende de Voile Zee, art. 24 en 25. Belangrijk is de activiteit van IMCO in dit verband; hieruit resulteerden de verdragen van Brussel van 1969 betr. het recht van tussenkomst van een kuststaat in geval van ongelukken buiten de territoriale wateren waardoor pollutie door hydrocarburen dreigt en betr. de burgerlijke verantwoordelijkheid voor de schade veroorzaakt door dergelijke pollutie. Op de nationale oplossing die deze regeling inhoudt, wordt gealludeerd door punt 13(b) van de Verklaring.

162. Men kan het zelfs zo stellen dat de bestaande reglementering eigenlijk slechts dient aangevuld te worden: Levy, , J.P., l.c., p. 737.Google Scholar

163. nl. de Zeerechtconferentie van de Verenigde Naties in 1973, de Conferentie betreffende het menselijk milieu te Stockholm in 1972 en de Conferentie over de pollutie van de zeewateren door schepen, gepland door IMCO in 1973.

164. Cheever, D.S., The role of international organization in ocean development, 22, Intern. Organiz. (1968), p. 640.CrossRefGoogle Scholar

165. Lévy, , l.c. sub. (70), p. 725Google Scholar, beweert o.i. ten onrechte het tegendeel.

166. Voelckel, M., Vers une nouvelle conférence des Nations Unies sur le droit de la mer?, 27, Rev. de défense nationale (1971), 541557Google Scholar (er wordt een vervolg aangekondigd).

Voor de vorming van een Latijns-Amerikaans standpunt waarop de auteur alludeert, zie: Kebden, M.I., Die Deklaration von Montevido über das Seerecht vom 8. Juli 1970 im Lichte, der Bemühungenum eine dritte Seerechtskonferenz, 3, Verfassung und Recht in Ubersee (1970), 521533Google Scholar; Vargas, E., Fundamentos juridicos politicos y economicos para una posición latinoamericana sobre el derecho del mar, 35, Economia y finanzas (1970), 48Google Scholar; en in het bijzonder de documenten van de Reunión Latinoamericana sobre Aspectos del Derecho del Mar, gehouden te Lima van 4 tot 8 augustus 1970.Google Scholar

167. Dergelijke vrees werd ook uitgesproken door de Belgische vertegenwoordiger voor de Algemene Vergadering (A/C.1/PV 1788, 8 dec. 1970, p. 32).

168. Een realisatie in deze zin is reeds het verdrag voor kernvrijmaking van de zeebodem.